Dit kleine visje komt bij Leopoldville in Congo-Kinshsa in grote getale voor, met name in de beekjes die de Zaire-rivier voeden. Deze beekjes zijn over het algemeen niet veel dieper dan 30 cm,
waarvan de modderige bodem rijkelijk bedekt is met bladeren.
Het werd in 1952 voor het eerst beschreven en vernoemt naar de Belgische chemicus en aquariumliefhebber Dubois. In de jaren 60 en 70 heeft deze vis andere namen gekend, maar in 1981 kreeg deze
toch weer zijn oorspronkelijke naam terug. In tegenstelling tot andere killievissen is dit geen seizoensvis.
De mannetjes, die een lengte van ongeveer 35 mm bereiken, glanzen in een schitterend smaragdgroene kleur, die onderbroken wordt door kleine in overlangse reeksen gerangschikte bruinrode vlekjes.
Heel sierlijk zijn rug-, aars en staartvin, die groenachtig glanzen en eveneens met kleine bruinrode vlekjes bezaaid zijn. Daarbij komt langs de zomen der vinnen een fijne bruinrode streep,
samengesteld uit uiterst fijne puntjes. De kleine buik- en borstvinnen zijn bij het mannetje even kleurloos als alle vinnen bij het wijfje. De vrouwelijke dieren zijn steeds kleiner dan de
mannelijke en minder opvallend van kleur. Bij een teer-geelbruine grondkleur vertoont het lichaam soortgelijke vlekjes als bij het mannetje.
In het aquarium
Richt het aquarium als biotoop in d.w.z. met een donkere bodem bedekt met wat bladeren. Gebruik genoeg beplanting met wat drijfplanten om het licht wat te dempen. Het water moet zacht en licht
zuur zijn met een temperatuur van 22-26° C. Het voedsel dient niet te groot te zijn. Artemia en voedsel op dezelfde grootte is prima geschikt. Als enkelingen zijn deze vissen erg schuw,
maar in een schooltje laten ze zich wel zien. Epiplatys duboisi komt samen voor met Aplocheilichthys myersi en leven dus onder vrijwel dezelfde omstandigheden.
Bronnen:
Mergus Aquarium Atlas deel 3
www.wak.aka.org
www.killiefische.org